Nieuwe jas


Hij draagt een nieuwe jas. Ze begroet hem met een opgewekte omhelzing en schouder aan schouder lopen ze langs de Munt de Singel op. Ze slenteren langs de afgelopen dagen, passeren boeken, werk, ergernissen, wilde ideeën - en de nieuwe jas. Kort, zwart, kwaliteit. En dan valt de stad stil. Zijn stem drijft af, de gracht verzuipt, haar hart ontsnapt.

Naar een oude, iets te grote jas. Zacht, warm en versleten, waar haar hand altijd even onder gleed om dat zalige lijf te begroeten. De zakken precies pas voor twee handen, verstrengeld in de kou van een andere stad. Die vertrouwde jas, waarin ze was gewiegd, gekust, gefluisterd.

Een comfortabele jas vol herinneringen. Altijd weer zorgvuldig uitgeklopt, binnenstebuiten, ondersteboven, ogenschijnlijk van alle sporen ontdaan. Ze glimlacht bij het idee dat schilfertjes schors, mos, schelpen en zand zich toch als verstekelingen in de jas hadden verschanst. Al die keren dat hij hem voor haar had uitgespreid op de nog vochtige bosgrond en het winderige strand. Met hem meereisden.

De jas die hij ooit over hun beider hoofden had geschoven. Alsof iemand hem nonchalant over de kapstok van hun hunkerende lichamen had gegooid. De gulzige kussen niet zichtbaar, de dwalende handen en rijdende heupen des te meer. Als struisvogels aan het zicht onttrokken, op een doodlopende ventweg die ‘de Toekomst’ heette. Daar, onder die oude jas met die onbestemde kleur, tussen grijs en groen in, veinsden ze op te gaan in de mistige kilheid van de Hollandse winter, maar daagden zij vol overgave de lente uit.

Waar zou hij zijn, die jas? Nog steeds om zijn schouders of met de herinnering aan haar in onbruik aan de kapstok. Weggegooid - het spoor van de verraderlijke verstekelingen voorgoed gewist - of met de zak van Max mee, de voering opnieuw verwarmd door de avonturen van een onbekende. Haar gedachten strelen nog een keer de zachte stof van de mouw. Dan schudt ze haar hoofd, kort en fel. Hij slaat zijn arm om haar heen, maar ze heeft het niet koud. De dierbare beelden, onlosmakelijk verbonden met die behaaglijke oude jas verwarmen haar, ook zonder de fysieke aanwezigheid ervan. Het gaat om de herinnering, niet om de jas of waar hij is. De toekomst - anders dan destijds - ligt nog steeds voor haar.

Vastberaden stapt ze erin. Met de nieuwe jas. Zijn woorden weer helder, de bruisende stad om hen heen. Nieuwe wegen, woeste plannen, voor het grijpen. Met grote teugen laat ze de frisse nachtlucht binnenstromen. Precies als die keer dat ze high en hijgend van genot en zuurstofgebrek half naakt uit de beslagen auto was gerold nadat ze het als pubers op de achterbank hadden gedaan. De jas die hij beschermend over haar schouders legde, had ze bruusk van zich afgeschud. Zich met uitgestrekte armen en een uitgelaten lach overgevend aan de winterkou, likkend aan haar dampende lijf. Grijnzend klikt ze het moment vast. Zo’n zeldzaam en onovertroffen moment, waarop het leven kolkend door haar heen gutst, haar huid laat tintelen.

Ze legt haar hand op haar linkerschouder en drukt haar wang er teder tegenaan. Daar zat de enorme blauwe plek die zich daar de volgende dag - ondanks de jas die hij onder haar had geschoven - in volle glorie als stille getuige van hun honger had gemanifesteerd. De beurse plek die ze liefdevol koesterde, ook toen hij al lang niet meer pijn deed, zelfs niet meer zichtbaar was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten