De kracht van verhalen - waarom mijn hoofd en hart gaan dansen van een goed verhaal

Na de zoveelste verzuchting van de middelbareschoolzoon over wat er allemaal wel niet vervelend was aan school, probeerde ik hem te inspireren door hem te vertellen waar ik blij van word, waar ik energie van krijg, zodat ik de wat minder leuke dingen van mijn werk er fluitend bij kan hebben.

Deze tekening was het resultaat. Hiervan word ik intens gelukkig! Het laat me stuiteren en dansen op de tafels als het lukt.

Ik ben een verhalenverteller, een verhalen peuteraar. Ik houd ervan, omdat het niet alleen de ander - de lezer, de kijker, de luisteraar verrijkt, maar ook mijzelf. Omdat iedereen een verhaal heeft, en als dat verhaal uit het hart komt en een essentie raakt, dan raakt het als vanzelf ook een snaar bij anderen. En bij mij. 

"Als vanzelf" is natuurlijk niet helemaal (helemaal niet) vanzelf. Het gaat er ook om hoe je het verhaal doorvertelt, in woord en al dan niet bewegend beeld. Waar je het vertelt, in welke context en met welk verband. 

Soms komt zo'n verhaal naar je toe, soms moet je er naar op zoek, maar er is altijd een moment waarop alles bij elkaar komt, en dat is magisch!

Hoe meer ik hem vertelde, hoe meer pijltjes er kwamen. Verbindingen, van merk en strategie naar het verhaal (content), van het verhaal naar de buitenwereld. Het ziet er op het eerste oog misschien wat chaotisch uit, maar het symboliseert de weg van onbegrip naar begrip, van onverschilligheid naar verschilligheid en van onbewust naar bewust. 
Van ? naar !

En een verbandenlegger, dat ben ik ook. Het niet alleen zelf inzien, maar het ook kunnen uitleggen en overbrengen, dat hoort er ook bij. Op alle niveaus, aan alle mensen. Of dat nou een bestuurder of directeur is, een medewerker, een vreemde op straat of in de kroeg, of collega's en leveranciers. Fotografen, videografen, tekstschrijvers, vormgevers, social media goeroes. Allemaal hebben ze een aandeel in en maken ze contact met het verhaal dat verteld wil worden.

En hartjes. Zie je de hartjes? Die staan voor waarde. Voor verrijking, voldoening, authenticiteit, reciprociteit (dat je er er allebei beter, wijzer of gelukkiger van wordt).

Alleen al door hem te vertellen hoe het werkt, en hoe fantastisch het is als het lukt, liet mijn enthousiasme bruisen. "Ik heb gewoon het mooiste beroep dat je je kunt denken. Ik mag contact maken, vragen, doorvragen, verhalen vertellen, verbanden leggen van het kleine naar het grote geheel of andersom en alle mensen met wie ik in dat proces in contact kom, inspireren mij, dagen mij uit, daar leer ik iets van."

"Maar vergaderen mam, dat doe je toch ook heel vaak? Daar kom je echt niet altijd fluitend vandaan hoor." Met één vakkundige geplaatste puberopmerking draaide hij het gas onder mijn vurig pleidooi wat lager.

Dat is.... Maar toch heb ik het mooiste beroep wat ik me kan denken. Mokte ik. Want als het lukt, als de stukjes op hun plek vallen, gaan mijn hart en mijn hoofd ervan dansen. 

Grijsgedraaid

Voetbalkantine, zaterdagochtend, kwart over acht. Ik zing vanuit het niets - en tot brandende schaamte van mijn kinderen - luidkeels mee met The Love Cats van The Cure. Ik heb het in jaren niet gehoord, maar zing het moeiteloos woordelijk mee. Daarmee de bestelling van mijn koffie onderbrekend en niet in het minst onder de indruk van de gefronste wenkbrauwen om mij heen. Sommige liedjes doen dat met mij. Ik kan daar niets aan doen. Ze slingeren mij terug naar de tijd en gebeurtenissen die er onlosmakelijk mee verbonden zijn. Dus danste ik voor even weer in mijn zwarte lange jas en met dito getoupeerde zeepharen (Lux werkte het allerbeste!), licht in mijn hoofd en met zwaaiende armen op een modderig festivalterrein in Torhout.

Het overkomt me niet dagelijks, maar ik kan er schaamteloos van genieten. Op een onverwacht moment komt het langs, dat nummer dat je niet vaak genoeg kon horen, dat speciaal voor jou gemaakt was. Je ging er voor naast je pick-up ging zitten, tilde de arm van de speler zodra het nummer was afgelopen met het hefboompje op, haalde hem voorzichtig terug om hem daarna weer behoedzaam te laten zakken. Tot ie grijsgedraaid was. Letterlijk. Je favoriete liedje zichtbaar dof tussen de jaarringen op het glanzende vinyl. Natuurlijk had je ook een bandje gemaakt, voor in je walkman zodat je ‘m overal kon luisteren. Op de fiets, in de trein, in bed. Je wist precies op welke teller ’t liedje begon en spoelde eindeloos terug. Niks auto-repeat. De kunst was om precies op tijd op stop te drukken zodat je geen noot hoefde te missen en niet werd afgeleid door de laatste tonen van het voorgaande nummer.

Je draaide het dagen, weken, soms zelfs maanden aaneen. Vanwege dat ene mooie akkoord, die geweldige blazerssectie, die stem met dat randje, de poëzie van de tekst. Elk woord raak. Tot het vinyl ging kraken, je bandje vastliep of het je plotseling je neus uitkwam. Doodgedraaid. Al snel vervangen door een nieuwe favoriet.

Nadat ik de nodige geestelijke bijstand had verleend aan mijn kinderen, het zaterdagochtendleven weer door iedereen was hervat en ik in de kou langs de lijn nog steeds The Cure stond te neuriën, trof mij ineens een opwindende gedachte: het leven is een platenkast, waar je met al je zintuigen doorheen loopt. Vol liedjes waar je op onverwachte momenten mee om de oren geslagen wordt, die je kunt herontdekken, af en toe nog eens kunt opzetten en dan weer verder gaat. Elk liedje als een foto in een album. Je weet exact wat je deed, hoe het voelde, rook en proefde. Oh ja! Zo was het…

Als dat zo is, kun je gedachten dus ook grijsdraaien. Tot ze versleten zijn, er stof op komt, of een kras. Kun je gebeurtenissen dooddraaien, gewoon te vaak langs laten komen tot je ze zat bent. Of ze vervangen door nieuwe gedachten, een nieuwe favoriet.

Voor mensen als ik een kansrijk concept. Want bij een vervelende gebeurtenis of een moeilijke beslissing loop ik nog wel eens te malen. Als een herkauwer op een flinke hap gras. Ook daar kan ik niks aan doen. Maak ik mezelf wijs. Als het groot is en belangrijk, dan moet ik er iets mee. Ik kauw en kauw, bekijk het van alle kanten, keer het binnenstebuiten, beleef het opnieuw. Mijn plaat blijft hangen. En dat leidt zo af.

Het is als dat nare deuntje waar je niet vanaf komt. Je staat ermee op, gaat ermee naar bed. Je neuriet, zingt, fluit. Onwillekeurig. Al zing je expres keihard een ander liedje, je hersens laten zich niet foppen, die blijven eigenwijs de vogeltjesdans of het smurfenlied afspelen. Soms zit er niets anders op dan het geduldig uitzitten. Maar het concept van het leven als platenkast biedt perspectieven: niet iets anders zingen, maar iets anders doen is de truc. Iets nieuws beleven brengt nieuwe muziek. Voilá!

Over fijne gebeurtenissen hoort u mij overigens niet klagen. Daar laat ik mijn gedachten de vrije loop, gun ze elke aanleiding om zich als een warmtezoekende raket op mijn favoriete plaat te storten. Ik zwelg, zing en dans en hoop maar dat het nog lang duurt voor het eerste krasje verschijnt of het bandje vastloopt. Waarbij de nieuwe techniek de levensduur gelukkig aanzienlijk verlengt. Een ding is zeker, het krijgt een plaatsje in mijn platenkast, zal na jaren zomaar weer voorbij komen en ik zal uit volle borst meezingen.

En dan ga ik nu mijn platenspeler van zolder halen en mijn eerste vriendje zoenen.

Nieuwe jas


Hij draagt een nieuwe jas. Ze begroet hem met een opgewekte omhelzing en schouder aan schouder lopen ze langs de Munt de Singel op. Ze slenteren langs de afgelopen dagen, passeren boeken, werk, ergernissen, wilde ideeën - en de nieuwe jas. Kort, zwart, kwaliteit. En dan valt de stad stil. Zijn stem drijft af, de gracht verzuipt, haar hart ontsnapt.

Naar een oude, iets te grote jas. Zacht, warm en versleten, waar haar hand altijd even onder gleed om dat zalige lijf te begroeten. De zakken precies pas voor twee handen, verstrengeld in de kou van een andere stad. Die vertrouwde jas, waarin ze was gewiegd, gekust, gefluisterd.

Een comfortabele jas vol herinneringen. Altijd weer zorgvuldig uitgeklopt, binnenstebuiten, ondersteboven, ogenschijnlijk van alle sporen ontdaan. Ze glimlacht bij het idee dat schilfertjes schors, mos, schelpen en zand zich toch als verstekelingen in de jas hadden verschanst. Al die keren dat hij hem voor haar had uitgespreid op de nog vochtige bosgrond en het winderige strand. Met hem meereisden.

De jas die hij ooit over hun beider hoofden had geschoven. Alsof iemand hem nonchalant over de kapstok van hun hunkerende lichamen had gegooid. De gulzige kussen niet zichtbaar, de dwalende handen en rijdende heupen des te meer. Als struisvogels aan het zicht onttrokken, op een doodlopende ventweg die ‘de Toekomst’ heette. Daar, onder die oude jas met die onbestemde kleur, tussen grijs en groen in, veinsden ze op te gaan in de mistige kilheid van de Hollandse winter, maar daagden zij vol overgave de lente uit.

Waar zou hij zijn, die jas? Nog steeds om zijn schouders of met de herinnering aan haar in onbruik aan de kapstok. Weggegooid - het spoor van de verraderlijke verstekelingen voorgoed gewist - of met de zak van Max mee, de voering opnieuw verwarmd door de avonturen van een onbekende. Haar gedachten strelen nog een keer de zachte stof van de mouw. Dan schudt ze haar hoofd, kort en fel. Hij slaat zijn arm om haar heen, maar ze heeft het niet koud. De dierbare beelden, onlosmakelijk verbonden met die behaaglijke oude jas verwarmen haar, ook zonder de fysieke aanwezigheid ervan. Het gaat om de herinnering, niet om de jas of waar hij is. De toekomst - anders dan destijds - ligt nog steeds voor haar.

Vastberaden stapt ze erin. Met de nieuwe jas. Zijn woorden weer helder, de bruisende stad om hen heen. Nieuwe wegen, woeste plannen, voor het grijpen. Met grote teugen laat ze de frisse nachtlucht binnenstromen. Precies als die keer dat ze high en hijgend van genot en zuurstofgebrek half naakt uit de beslagen auto was gerold nadat ze het als pubers op de achterbank hadden gedaan. De jas die hij beschermend over haar schouders legde, had ze bruusk van zich afgeschud. Zich met uitgestrekte armen en een uitgelaten lach overgevend aan de winterkou, likkend aan haar dampende lijf. Grijnzend klikt ze het moment vast. Zo’n zeldzaam en onovertroffen moment, waarop het leven kolkend door haar heen gutst, haar huid laat tintelen.

Ze legt haar hand op haar linkerschouder en drukt haar wang er teder tegenaan. Daar zat de enorme blauwe plek die zich daar de volgende dag - ondanks de jas die hij onder haar had geschoven - in volle glorie als stille getuige van hun honger had gemanifesteerd. De beurse plek die ze liefdevol koesterde, ook toen hij al lang niet meer pijn deed, zelfs niet meer zichtbaar was.

Jammer

Kent u ze? De meevoelende types, die je tussen neus en lippen door toch nog even willen meegeven dat ze iets ‘jammer’ vinden? Ik krijg daar op z’n zachtst gezegd een beetje jeuk van. Dit is namelijk niet het beschaafde synoniem van een correct gearticuleerd en hartgrondig Kut! als het concert waar je zo graag heen wilde is uitverkocht.
Dit is het jammer van een geheel andere orde. Een buitencategorie: het afkeurende oordeel. Op smaak gebrachte levertraan. Die hapt zo heerlijk weg. Een begripvolle reactie met een bittere afdronk. Het geitenwollen sokken jammer.

Een voorbeeld. Men neme: een jonge moeder, die niets liever had gedaan dan haar kindje borstvoeding geven, maar die net gierend van de hormonen uit pure wanhoop en frustratie na dagen tobben toch jankend en vloekend een flesje poedermelk heeft staan maken. Voeg daaraan toe: de meelevende kraamvisite, die de roze wolk weer vakkundig opblaast, moeder en kind er liefdevol op terugplaatst, en dan toch besluit met de woorden: “Wel jammer dat je geen borstvoeding geeft.”

Dodelijk!

Ik kreeg er laatst ook weer een door de strot geduwd. “Wat jammer dat je voor medicijnen gekozen hebt. Ik hoop zo dat hij daarmee zijn eigenheid niet verliest.” Voilá. De verwijtende drol, keurig ingepakt met een grote strik eromheen. Gevolgd door - uiteraard - een zoetgevooisd advies: “Misschien moet je toch nog eens met Angela praten over de keuzes die zij heeft gemaakt.”

Burp…

Wat is dat dan? Eigenheid?
Een kind dat knettergek wordt van alle prikkels die hij binnenkrijgt? Ruim een miljoen per dag. Allemaal even luid, even voelbaar, even dringend. Een kind dat uit pure frustratie met beide vuisten op zijn hoofd bonkt omdat alles mislukt: spelen met vriendjes, sport, muziek, schoolwerk. Dat zichzelf, anderen en de wereld om hem heen niet begrijpt en daardoor bij vlagen uitroept dat hij liever niet bestond?
Of een kind dat overloopt van levenslust, bruist van creativiteit en met een onstilbare honger de wereld om hem heen onderzoekt. Die van niets, iets kan maken. Die knutselt, uitvindt en plannen maakt voor nu en later. Die speelt met vriendjes en met taal. Die danst, zingt en muziek maakt. Die zonder aarzeling het voortouw neemt en zich met bravoure presenteert.

Zeg het maar!

Angela en ik hakken met hetzelfde bijltje. We hebben allebei een kind dat barst van de eigenheid en niet anders kan dan zich in de hoogste versnelling in het leven storten. In de volksmond ook wel ADHD genoemd. Alleen namen wij een verschillend besluit.
Zij gaf haar baan op om haar kind 24/7 te begeleiden. Zij legt hand in hand, zonder medicatie, de weg naar zijn volwassenheid af. Ik kan u verzekeren, dat is een intensieve en veeleisende taak die zij zichzelf heeft gesteld, en helaas ook een kansloze.

Ik gun mijn kind vrijheid en zelfstandigheid. Hem tot in het oneindige bij de hand nemen en beschermen draagt daar op geen enkele manier aan bij. Ik neem mijn verantwoordelijkheid als ouder, én vind mijn bestaan als mens belangrijk. Leven, ontdekken, leren en liefhebben. Als moeder en als individu. Wie zich totaal overgeeft aan het dienen van een ander, of dat nou je kind, je partner of een god is, doet niet alleen zichzelf maar vooral ook de ander tekort.

In dat kader citeer ik professor Sir Cyrill Chandler, 73 jaar, vader, opa, kinderarts en bestuursvoorzitter van Londen’s grootste ziekenhuis, met wie ik de eer had een prachtig gesprek te voeren:
"Je hebt het leukste kind dat je je kunt wensen, alleen, hij mist één lullig stofje in zijn hersenen, met alle gevolgen van dien. Pomp daar vooral alle liefde in die je in je donder kunt vinden, maar verwacht niet dat je daarmee het chemische proces in de hersenen verandert. Die strijd win je niet. Nooit. Je kunt je energie wel beter besteden.”
Gaat u er voor uw eigen gemak maar van uit dat ik niet over een nacht ijs ben gegaan en mij uitvoerig heb laten informeren en adviseren door mensen die daar voor gestudeerd hebben en/of ervaring mee hebben. Op basis van al die feiten, gecombineerd met mijn visie op zelfstandigheid en vrijheid van het kind, aangevuld met emancipatoire en persoonlijke redenen, heb ik na een piekermarathon die zijn weerga niet kent, een besluit genomen. Doorkneed en doordacht. Opdat hij zijn eigenheid ten volle kan benutten. Ik leg hiermee geen verantwoording af. Dit zijn de feiten. Daar mag u van vinden wat u wilt, maar speld daar geen ‘jammer’ op.

Een weloverwogen besluit is per definitie niet jammer. Jammer is als je net niet de juiste kleur tas bij je nieuwe schoenen kunt vinden. Als de trein voor je neus wegrijdt, of als je een dagje strand hebt gepland en de hemel komt met bakken naar beneden. Dat is jammer. Oh, en niet openlijk voor je afkeuring uit durven komen. Dat is ook heel jammer.

Egoboost


Ik schrik wakker. Telefoon. Hoe lang gaat ie al? Mijn ogen registreren drie heel nare cijfers op de wekker: 2:37. Alle alarmbellen op rood. Hart in mijn keel. Terwijl ik de werkelijkheid bij elkaar probeer te grabbelen, stommel ik mijn bed uit, neem op en zet me schrap voor elk denkbaar ellendig scenario.

“Stef? Stephanie! Luister.”

 “Stef, ben je daar? Word wakker!”
“Carmen..” piep ik. “Wat is er?” Mijn stem is verzopen in de adrenalinegolf.
“Ik heb ’t echt gedaan!”
“Wat, Car? Wat heb je gedaan?”
“Foto gemaakt!”
Ik knijp mijn ogen dicht, probeer mijn hersens te sturen. Geen dooie dus. Gelukkig. Man eruit gezet. Nee, dat was al. Foto gemaakt...
“Toen ik de ravage zag, heb ik m’n camera gepakt en heb ’t vastgelegd.”
Inbrekers, denk ik. Jezus… heeft ze ze betrapt? Ze heeft ze neergeslagen! Stoere Carmen. Dan dringt langzaam tot me door dat ze net iets te opgewekt klinkt voor een nachtelijk stront-aan-de-knikker-telefoontje.
“Voor de eeuwigheid. Voor het nageslacht. Voor mezelf!” Ze kirt. Pardon? Ze kirt?
 “Ho, wacht effe, Car. Praat me even bij, wil je. Je belt me midden in de nacht wakker om me te vertellen dat je een foto hebt gemaakt?”
“Major egoboost,” jubelt ze in mijn oor.
Ze is te blij, te enthousiast. Mijn aanvankelijke angst smelt en er volgt gek genoeg geen ergernis om de nachtelijke interruptie. Ik vind haar te lief.
 “Ok, spuug uit, Engel. Zing ’t maar.”
“Je weet toch Frank? Hij was hier vanavond. Bij mij. Thuis!”
“Getrouwde Frank..”
“Kom op nou, Stef, who cares! Ik heb seks gehad. Dampende, dierlijke, zalige seks. Er lag een man in mijn bed, en wat voor een. Geen snotterende vierjarige kleuter met zoete shampoo haartjes in een pyjamaatje, maar een echte man. Een naakte, grote.”
“Met een grote?” Ik kan ’t niet laten. Ze gniffelt.
“Ja! Met sterke armen en een zwaar lijf. Op het mijne! Onder, om en in het mijne. Die niet van mij af kon blijven, zich niet kon beheersen, gewoon om mij, Stef! Pure lust. Zo heerlijk, zo makkelijk. Alle hekken van de dam.” Lome zucht.
“En nu?”
“Weet ik veel wat nu, nu niks. Nu bel ik jou.”
Ze rekt zich kreunend uit. Lacht haar zoete lach. “Zijn woeste mannengeur hangt nog in m’n lakens. Wat zeg ik, de hele kamer ruikt naar seks. En daar hoef je echt niet zo’n hele goede neus voor te hebben.” Dan dendert ze door, is dronken zonder drank. Ze moet het kwijt en ik ben de gelukkige. Ze strooit met details als confetti, wat een feest is dat geweest. Ik sluit mijn ogen en zie de beelden voorbij trekken. Ze is heerlijk.
Beelden. Foto…
 “Maar waar heb je nou precies een foto van gemaakt? Je gaat ‘m toch niet verlinken of zo?”
“Nee joh, van de ravage die in mijn bed is achtergebleven. Het bewijs, Stef. Bewijs! I’m 40 and I still have it!”

Kunst & Cultuur

Aan de Keukentafel...

Terwijl ik de veters van mijn favoriete Dr.Martens strik en de kinderen hun laatste hap brood naar binnen werken, vraagt mijn oudste terloops: “Mam, word jij wel eens nagekeken?”
“Oh, vast wel, maar daar geef ik niet om. Hoezo?”
“Nou, met al die kunst en cultuur die jij aan hebt.”
Een kinderlijke constatering zonder oordeel, die ik neem als compliment.
Nu nog wel. Er komt een dag…

Evolutietheorie

 
“Kom alsjeblieft niet aan met ‘je bent toch zelf ook jong geweest’, ik kan het niet meer horen.” Femke vloekt hartgrondig en schuift de mok koude koffie bruusk van zich af.
“Liever iets sterkers?” Ik draai me om en pak de wijn. Terwijl zij moegestreden en gefrustreerd een warboel aan gedachten en emoties over mij uitstort over de laatste puberstreken van Manon, vraag ik me af wat er mis is met de evolutie.

Waarom zijn wij mensen zo vol van onszelf? Waarom achten wij ons beter, intelligenter en van een andere orde dan de dieren? Omdat wij het vermogen hebben over onszelf na te denken? Het zou zoveel schelen als wij ons weer wat meer als dieren gedragen. Je werpt een paar jongen en weet instinctief wat je moet doen om ze klaar te stomen voor het volwassen leven.

Nee, we moeten het zo nodig allemaal beter en anders doen dan onze ouders. Wij introspectieve en cultureel onderlegde wezens willen onze bloedjes zo goed mogelijk voorbereiden op de maatschappij die zo hard en anders is dan twintig, dertig jaar geleden. Het zijn de sociaal-darwinistische natuurwetten die ons dwingen mee te veranderen, we kunnen daar niks aan doen. Maar waar brengt ons die arrogantie? Dat ouders generatie na generatie het wiel opnieuw uitvinden.

Noem mij een jonge moeder die zich niet met wallen onder de ogen afvraagt of ze haar baby moet troosten of laten huilen, of tot vervelens toe uitweidt over hoe weinig tijd ze voor zichzelf heeft omdat peuterlief zichzelf niet kan vermaken. 
Luister eens mee op het schoolplein waar ouders bij het ingaan van elke nieuwe fase bij elkaar te rade gaan, want och arme, er is weer geen land mee te bezeilen. We ploeteren wat af. Om nog maar te zwijgen van de praatgroepjes waar ouders hun puberleed delen, stiekem snakkend naar het moment dat het kroost het nest verlaat om vervolgens - als het dan zover is - met pijn in het hart achter te blijven. De geschiedenis herhaalt zich. Keer op keer. In weerwil van de evolutie.

Opgroeien, mens worden. Het leven ontdekken. Vol avontuur! Af en toe eens lekker buiten de lijntjes. Per ongeluk expres. Ik herken veel van mezelf in Manon. Terugkijkend beschikte ik over een gevaarlijke combinatie van levenslust, naïviteit en een onstuitbare nieuwsgierigheid. Met ware kunstwerken van extravagante make-up en mijn haar nu eens zwart en dan weer vlammend rood gaf ik kleur aan mijn leven. Letterlijk en figuurlijk. Niks zwart-wit, maar alle tinten grijs en de hele regenboog erbij!

Maar Femke heeft gelijk. Roepen dat je ooit zelf jong was, heeft geen zin. Het gaat erom wat je doorgeeft. Een moederhart is altijd bang, ook het mijne. Natuurlijk maak ik deel uit van die zich almaar herhalende geschiedenis. En toch is er eigenlijk maar een ding dat ik mijn kinderen gun.

Onbevangen groot worden. Met gebruik van alle zintuigen. In een steeds groter wordend leefgebied. Met de vrijheid om de randjes op te zoeken, eroverheen te gaan of er juist binnen te blijven en zo hun eigen ruimte, plaats en kleur in de wereld te ontdekken.

Aan mij de beestachtige eer hen op die zoektocht wat passend gereedschap mee te geven: zelfredzaamheid en zelfreflectie. Dus ik pak mijn kroost in het nekvel als ze de grenzen van het territorium overschrijden, grom en bijt om ze bij de les te houden en speel ze het leven in. Op basis van de natuurwet van liefde en vertrouwen, plus wat normen en waarden. Instinctief of aangeleerd. Dat vertrouwen zullen ze schenden, en die normen en waarden gaan ze net zo lang kneden tot ze er hun eigen vorm aan hebben gegeven. Want ook die geschiedenis herhaalt zich.