Jammer

Kent u ze? De meevoelende types, die je tussen neus en lippen door toch nog even willen meegeven dat ze iets ‘jammer’ vinden? Ik krijg daar op z’n zachtst gezegd een beetje jeuk van. Dit is namelijk niet het beschaafde synoniem van een correct gearticuleerd en hartgrondig Kut! als het concert waar je zo graag heen wilde is uitverkocht.
Dit is het jammer van een geheel andere orde. Een buitencategorie: het afkeurende oordeel. Op smaak gebrachte levertraan. Die hapt zo heerlijk weg. Een begripvolle reactie met een bittere afdronk. Het geitenwollen sokken jammer.

Een voorbeeld. Men neme: een jonge moeder, die niets liever had gedaan dan haar kindje borstvoeding geven, maar die net gierend van de hormonen uit pure wanhoop en frustratie na dagen tobben toch jankend en vloekend een flesje poedermelk heeft staan maken. Voeg daaraan toe: de meelevende kraamvisite, die de roze wolk weer vakkundig opblaast, moeder en kind er liefdevol op terugplaatst, en dan toch besluit met de woorden: “Wel jammer dat je geen borstvoeding geeft.”

Dodelijk!

Ik kreeg er laatst ook weer een door de strot geduwd. “Wat jammer dat je voor medicijnen gekozen hebt. Ik hoop zo dat hij daarmee zijn eigenheid niet verliest.” Voilá. De verwijtende drol, keurig ingepakt met een grote strik eromheen. Gevolgd door - uiteraard - een zoetgevooisd advies: “Misschien moet je toch nog eens met Angela praten over de keuzes die zij heeft gemaakt.”

Burp…

Wat is dat dan? Eigenheid?
Een kind dat knettergek wordt van alle prikkels die hij binnenkrijgt? Ruim een miljoen per dag. Allemaal even luid, even voelbaar, even dringend. Een kind dat uit pure frustratie met beide vuisten op zijn hoofd bonkt omdat alles mislukt: spelen met vriendjes, sport, muziek, schoolwerk. Dat zichzelf, anderen en de wereld om hem heen niet begrijpt en daardoor bij vlagen uitroept dat hij liever niet bestond?
Of een kind dat overloopt van levenslust, bruist van creativiteit en met een onstilbare honger de wereld om hem heen onderzoekt. Die van niets, iets kan maken. Die knutselt, uitvindt en plannen maakt voor nu en later. Die speelt met vriendjes en met taal. Die danst, zingt en muziek maakt. Die zonder aarzeling het voortouw neemt en zich met bravoure presenteert.

Zeg het maar!

Angela en ik hakken met hetzelfde bijltje. We hebben allebei een kind dat barst van de eigenheid en niet anders kan dan zich in de hoogste versnelling in het leven storten. In de volksmond ook wel ADHD genoemd. Alleen namen wij een verschillend besluit.
Zij gaf haar baan op om haar kind 24/7 te begeleiden. Zij legt hand in hand, zonder medicatie, de weg naar zijn volwassenheid af. Ik kan u verzekeren, dat is een intensieve en veeleisende taak die zij zichzelf heeft gesteld, en helaas ook een kansloze.

Ik gun mijn kind vrijheid en zelfstandigheid. Hem tot in het oneindige bij de hand nemen en beschermen draagt daar op geen enkele manier aan bij. Ik neem mijn verantwoordelijkheid als ouder, én vind mijn bestaan als mens belangrijk. Leven, ontdekken, leren en liefhebben. Als moeder en als individu. Wie zich totaal overgeeft aan het dienen van een ander, of dat nou je kind, je partner of een god is, doet niet alleen zichzelf maar vooral ook de ander tekort.

In dat kader citeer ik professor Sir Cyrill Chandler, 73 jaar, vader, opa, kinderarts en bestuursvoorzitter van Londen’s grootste ziekenhuis, met wie ik de eer had een prachtig gesprek te voeren:
"Je hebt het leukste kind dat je je kunt wensen, alleen, hij mist één lullig stofje in zijn hersenen, met alle gevolgen van dien. Pomp daar vooral alle liefde in die je in je donder kunt vinden, maar verwacht niet dat je daarmee het chemische proces in de hersenen verandert. Die strijd win je niet. Nooit. Je kunt je energie wel beter besteden.”
Gaat u er voor uw eigen gemak maar van uit dat ik niet over een nacht ijs ben gegaan en mij uitvoerig heb laten informeren en adviseren door mensen die daar voor gestudeerd hebben en/of ervaring mee hebben. Op basis van al die feiten, gecombineerd met mijn visie op zelfstandigheid en vrijheid van het kind, aangevuld met emancipatoire en persoonlijke redenen, heb ik na een piekermarathon die zijn weerga niet kent, een besluit genomen. Doorkneed en doordacht. Opdat hij zijn eigenheid ten volle kan benutten. Ik leg hiermee geen verantwoording af. Dit zijn de feiten. Daar mag u van vinden wat u wilt, maar speld daar geen ‘jammer’ op.

Een weloverwogen besluit is per definitie niet jammer. Jammer is als je net niet de juiste kleur tas bij je nieuwe schoenen kunt vinden. Als de trein voor je neus wegrijdt, of als je een dagje strand hebt gepland en de hemel komt met bakken naar beneden. Dat is jammer. Oh, en niet openlijk voor je afkeuring uit durven komen. Dat is ook heel jammer.

Egoboost


Ik schrik wakker. Telefoon. Hoe lang gaat ie al? Mijn ogen registreren drie heel nare cijfers op de wekker: 2:37. Alle alarmbellen op rood. Hart in mijn keel. Terwijl ik de werkelijkheid bij elkaar probeer te grabbelen, stommel ik mijn bed uit, neem op en zet me schrap voor elk denkbaar ellendig scenario.

“Stef? Stephanie! Luister.”

 “Stef, ben je daar? Word wakker!”
“Carmen..” piep ik. “Wat is er?” Mijn stem is verzopen in de adrenalinegolf.
“Ik heb ’t echt gedaan!”
“Wat, Car? Wat heb je gedaan?”
“Foto gemaakt!”
Ik knijp mijn ogen dicht, probeer mijn hersens te sturen. Geen dooie dus. Gelukkig. Man eruit gezet. Nee, dat was al. Foto gemaakt...
“Toen ik de ravage zag, heb ik m’n camera gepakt en heb ’t vastgelegd.”
Inbrekers, denk ik. Jezus… heeft ze ze betrapt? Ze heeft ze neergeslagen! Stoere Carmen. Dan dringt langzaam tot me door dat ze net iets te opgewekt klinkt voor een nachtelijk stront-aan-de-knikker-telefoontje.
“Voor de eeuwigheid. Voor het nageslacht. Voor mezelf!” Ze kirt. Pardon? Ze kirt?
 “Ho, wacht effe, Car. Praat me even bij, wil je. Je belt me midden in de nacht wakker om me te vertellen dat je een foto hebt gemaakt?”
“Major egoboost,” jubelt ze in mijn oor.
Ze is te blij, te enthousiast. Mijn aanvankelijke angst smelt en er volgt gek genoeg geen ergernis om de nachtelijke interruptie. Ik vind haar te lief.
 “Ok, spuug uit, Engel. Zing ’t maar.”
“Je weet toch Frank? Hij was hier vanavond. Bij mij. Thuis!”
“Getrouwde Frank..”
“Kom op nou, Stef, who cares! Ik heb seks gehad. Dampende, dierlijke, zalige seks. Er lag een man in mijn bed, en wat voor een. Geen snotterende vierjarige kleuter met zoete shampoo haartjes in een pyjamaatje, maar een echte man. Een naakte, grote.”
“Met een grote?” Ik kan ’t niet laten. Ze gniffelt.
“Ja! Met sterke armen en een zwaar lijf. Op het mijne! Onder, om en in het mijne. Die niet van mij af kon blijven, zich niet kon beheersen, gewoon om mij, Stef! Pure lust. Zo heerlijk, zo makkelijk. Alle hekken van de dam.” Lome zucht.
“En nu?”
“Weet ik veel wat nu, nu niks. Nu bel ik jou.”
Ze rekt zich kreunend uit. Lacht haar zoete lach. “Zijn woeste mannengeur hangt nog in m’n lakens. Wat zeg ik, de hele kamer ruikt naar seks. En daar hoef je echt niet zo’n hele goede neus voor te hebben.” Dan dendert ze door, is dronken zonder drank. Ze moet het kwijt en ik ben de gelukkige. Ze strooit met details als confetti, wat een feest is dat geweest. Ik sluit mijn ogen en zie de beelden voorbij trekken. Ze is heerlijk.
Beelden. Foto…
 “Maar waar heb je nou precies een foto van gemaakt? Je gaat ‘m toch niet verlinken of zo?”
“Nee joh, van de ravage die in mijn bed is achtergebleven. Het bewijs, Stef. Bewijs! I’m 40 and I still have it!”

Kunst & Cultuur

Aan de Keukentafel...

Terwijl ik de veters van mijn favoriete Dr.Martens strik en de kinderen hun laatste hap brood naar binnen werken, vraagt mijn oudste terloops: “Mam, word jij wel eens nagekeken?”
“Oh, vast wel, maar daar geef ik niet om. Hoezo?”
“Nou, met al die kunst en cultuur die jij aan hebt.”
Een kinderlijke constatering zonder oordeel, die ik neem als compliment.
Nu nog wel. Er komt een dag…

Evolutietheorie

 
“Kom alsjeblieft niet aan met ‘je bent toch zelf ook jong geweest’, ik kan het niet meer horen.” Femke vloekt hartgrondig en schuift de mok koude koffie bruusk van zich af.
“Liever iets sterkers?” Ik draai me om en pak de wijn. Terwijl zij moegestreden en gefrustreerd een warboel aan gedachten en emoties over mij uitstort over de laatste puberstreken van Manon, vraag ik me af wat er mis is met de evolutie.

Waarom zijn wij mensen zo vol van onszelf? Waarom achten wij ons beter, intelligenter en van een andere orde dan de dieren? Omdat wij het vermogen hebben over onszelf na te denken? Het zou zoveel schelen als wij ons weer wat meer als dieren gedragen. Je werpt een paar jongen en weet instinctief wat je moet doen om ze klaar te stomen voor het volwassen leven.

Nee, we moeten het zo nodig allemaal beter en anders doen dan onze ouders. Wij introspectieve en cultureel onderlegde wezens willen onze bloedjes zo goed mogelijk voorbereiden op de maatschappij die zo hard en anders is dan twintig, dertig jaar geleden. Het zijn de sociaal-darwinistische natuurwetten die ons dwingen mee te veranderen, we kunnen daar niks aan doen. Maar waar brengt ons die arrogantie? Dat ouders generatie na generatie het wiel opnieuw uitvinden.

Noem mij een jonge moeder die zich niet met wallen onder de ogen afvraagt of ze haar baby moet troosten of laten huilen, of tot vervelens toe uitweidt over hoe weinig tijd ze voor zichzelf heeft omdat peuterlief zichzelf niet kan vermaken. 
Luister eens mee op het schoolplein waar ouders bij het ingaan van elke nieuwe fase bij elkaar te rade gaan, want och arme, er is weer geen land mee te bezeilen. We ploeteren wat af. Om nog maar te zwijgen van de praatgroepjes waar ouders hun puberleed delen, stiekem snakkend naar het moment dat het kroost het nest verlaat om vervolgens - als het dan zover is - met pijn in het hart achter te blijven. De geschiedenis herhaalt zich. Keer op keer. In weerwil van de evolutie.

Opgroeien, mens worden. Het leven ontdekken. Vol avontuur! Af en toe eens lekker buiten de lijntjes. Per ongeluk expres. Ik herken veel van mezelf in Manon. Terugkijkend beschikte ik over een gevaarlijke combinatie van levenslust, naïviteit en een onstuitbare nieuwsgierigheid. Met ware kunstwerken van extravagante make-up en mijn haar nu eens zwart en dan weer vlammend rood gaf ik kleur aan mijn leven. Letterlijk en figuurlijk. Niks zwart-wit, maar alle tinten grijs en de hele regenboog erbij!

Maar Femke heeft gelijk. Roepen dat je ooit zelf jong was, heeft geen zin. Het gaat erom wat je doorgeeft. Een moederhart is altijd bang, ook het mijne. Natuurlijk maak ik deel uit van die zich almaar herhalende geschiedenis. En toch is er eigenlijk maar een ding dat ik mijn kinderen gun.

Onbevangen groot worden. Met gebruik van alle zintuigen. In een steeds groter wordend leefgebied. Met de vrijheid om de randjes op te zoeken, eroverheen te gaan of er juist binnen te blijven en zo hun eigen ruimte, plaats en kleur in de wereld te ontdekken.

Aan mij de beestachtige eer hen op die zoektocht wat passend gereedschap mee te geven: zelfredzaamheid en zelfreflectie. Dus ik pak mijn kroost in het nekvel als ze de grenzen van het territorium overschrijden, grom en bijt om ze bij de les te houden en speel ze het leven in. Op basis van de natuurwet van liefde en vertrouwen, plus wat normen en waarden. Instinctief of aangeleerd. Dat vertrouwen zullen ze schenden, en die normen en waarden gaan ze net zo lang kneden tot ze er hun eigen vorm aan hebben gegeven. Want ook die geschiedenis herhaalt zich.

Sorry Paul, ...Meneer Van Vliet

Ik herinner mij dingen waar ik nooit bij ben geweest. Niet door een paranormale gave, niet omdat ik een ‘oude ziel’ ben en ik heb ook nooit last van déjà vu’s. Welnee! De simpele verklaring is dat mijn moeder een verhalenvertelster was. Eentje van het puurste soort. Ze vertelde graag en veel, en zó levendig dat haar herinneringen ongemerkt de mijne werden.

Ik huppelde met haar mee over de Thomsonlaan. Ik een tiener in de jaren ‘80, zij een spelende kleuter in oorlogstijd. We gingen tot aan de versperring, want onze nieuwsgierigheid won het van het verbod daar te komen. We deelden de verstikkende angst toen we bars werden teruggestuurd door de soldaat achter het prikkeldraad en haalden opgelucht adem toen we het tuinhekje weer veilig achter ons dichttrokken.

Ik rende ook mee door de zomerse weilanden en voelde de broeierige warmte van de koeien bij het melken in de stal tijdens een logeerpartij op de boerderij van oom Jan. Ik klom met tegenzin achter haar aan het trapje op naar de zolder waar een van de tantes al maanden met de gordijnen dicht op bed lag. Op een dienblaadje een uiterst zuinig besmeerde boterham en een kopje thee. En we gruwden van de bedompte geur die er hing.

Over het algemeen zijn deze herinneringen onschuldig en vermakelijk. Soms komen ze van pas.

Zo herken ik de Friese plattelandsvrouwen die mij op haar begrafenis komen condoleren meteen. Deze vriendinnen voor het leven, die de stadse, 23-jarige domineesvrouw zonder aarzeling met liefde, raad en daad destijds in hun kleine Oldeboornse gemeenschap hebben opgenomen. Als ervaren tijdreizigsters staan ze voor me: Fraukje, Sippie en Aikje. Levend en herkenbaar uit de verhalen van ver voor mijn tijd, en ze omhelzen mij warm.

Een enkele keer gaat het mis…

Een tijdje geleden stapte ik na afloop van een theatervoorstelling een kroeg binnen voor een biertje en liep daar Paul van Vliet tegen ’t lijf. Ik sprak hem enthousiast bij zijn voornaam aan en begroette hem alsof we elkaar al jaren kenden: “Paul! Wat leuk je hier te treffen. Hoe is het?” en bracht hem en mijzelf daarmee danig in verlegenheid. Want wij kennen elkaar helemaal niet! Zij wel. Zij speelden in de jaren ’50 op het Christelijk Gymnasium Sorghvliet samen in het schooltoneel. Ik mag dan de scripts met al haar aantekeningen en regieaanwijzingen in mijn kast hebben liggen, bij de repetities en uitvoeringen was ik alleen in haar verhalen.

Hier past een publiek excuus.
Dus bij deze Paul, ….Meneer Van Vliet: het spijt me! Het zal niet meer gebeuren.

(…waarmee ik dan zelf, voor mijn kinderen, wel weer een goed verhaal heb!)

Ferme taal


Een goed idee, een geruststellende gedachte moet je vastleggen en daar moet je niet te lang mee wachten, anders valt ie uit je hoofd. En dan het liefst met de hand. Het ouderwetse ambacht. Met pen en papier. Bij voorkeur met mijn trouwe vulpen, maar een afgekloven Bic of dito potlood mogen ook. Uit nood heb ik zelfs eens iets neergekrabbeld met een oogpotlood. Je moet wat. Qua papier ben ik niet kieskeurig. Elk formaat, elke vorm voldoet. Een hip schrift, een blocnote, een geeltje of gewoon de achterkant van een bonnetje van de supermarkt. Het tastbare bewijs daarvan slingert overal rond. In mijn jaszak en mijn tas, naast mijn bed en op het aanrecht. Ja, zelfs op het doosje van de tissues in mijn auto.

Vaak is die waanzinnig mooie zin of dat levensveranderende inzicht een dag later al een stuk minder verheffend. Zoals het diepzinnige gesprek bij een stevige joint in nuchtere staat niet te reconstrueren is, en de diep gevoelde emotie in de kroeg - tegen sluitingstijd - na het verwerken van de kater ook vaak flinterdun blijkt te zijn. Maar de euforie van het moment heb ik toch maar mooi meegepakt en een enkele keer haalt zo’n spinsel het tot een ‘stukkie’, zoals mijn voormalig eindredacteur dat zo treffend noemde.

En die stukkies – wat een lust - worden nou eens niet langs de zakelijke meetlat gelegd. Ze worden niet afgerekend op nieuwswaarde, innovatieve kracht of onderscheidend vermogen. Vooraf wordt niet bepaald of ze binnen het budget vallen en ze hoeven zich niet te verantwoorden over verwachte ROI.

Wat een vrijheid!

Alleen.. Ze bezetten mijn schrijfblok, kraken ruimte op mijn harde schijf. Hokken als hippies met bloemen in het haar. Bedrijven de vrije liefde met mijn verlangens en met elkaar. Ze leggen beslag op mijn spaarzame vrije uren, gaan aan de haal met mijn twijfels, pronken met mijn ideeën, liften mee op mijn verbazing en teren schaamteloos op mijn victorie.

Uitvreters zijn het, parasieten.

Het is mooi geweest. Tijd om op eigen benen te staan. Echt gebeurd of glashard bij elkaar gelogen, ik zet ze eruit. Een voor een. Met volstrekte willekeur. Ik bepaal de regels en ik alleen oordeel over de veiligheid van de buitenwereld.

Zo! Dat is ferme taal. Girlpower zo u wilt.

Maar ach, ik ben een kind van de jaren ’70. Opgegroeid in een links en humanistisch nest. Waar je naar elkaar luistert en je verplaatst in de positie van de ander. In plaats van ze rücksichtslos op straat te schoppen, ben ik gevoelig voor hun vreedzame demonstraties. Dus die veilige buitenwereld wordt voorlopig gevormd door dit blog, een virtueel kraakpand met een bloementuin. Waar ook kinderen spelen, waar muziek gemaakt wordt, gelezen en gedanst. Daar mogen ze voorlopig bivakkeren. Een overgangsperiode – zonder deadline. Nogal flowerpower eigenlijk. Tsja..